De werking van een metaaldetector
Als u erover denkt om te gaan metaalzoeken, dan is het misschien handig wat basiskennis op te doen over de werking van zo’n apparaat. Wat veroorzaakt nou precies die ‘piep’ waardoor een zoeker weet wanneer hij ergens moet graven. Hoe herkent een metaaldetector met wat voor metaalsoort deze te maken heeft. Vragen waar we hieronder op in gaan.
- Zoekspoel
- Ondersteel
- Camlock bevestiging
- Bovensteel
- Bedrading
- Display
- Armsteun
Zoals je kunt zien bestaat de metaaldetector grofweg uit 7 onderdelen. We rekenen dan uiteraard de binnenkant van het functiehuis met display niet mee. We gaan de werking eens op een simpele manier toelichten.
Hoe werkt een detector
De zoekspoel of zoekschijf heeft twee ringen met functie signaal sturen en signaal opvangen. De ene ring zendt een signaal de grond in. Het signaal botst dan op een object. De tweede ring vangt het signaal dat terugkeert weer op. Als dit gebeurt volgt de alom bekende ‘piep’. Via de bedrading dat om de onder- en bovensteel gedraaid zit loopt dit signaal naar het functiehuis met display. Op het display worden dan waardes (getallen) getoond bij de diverse rubrieken zoals discriminatie, grondbalans of diepte.
Aan dit alles kan een (ervaren) metaalzoeker aflezen of hij iets aan metaal onder zijn zoekschijf heeft liggen. Daarnaast leest hij ook af hoe diep een object ligt of welk type metaal het eventueel betreft.
Ook het geluid van de detector zegt iets over een object. Een ervaren zoeker hoort aan de ‘intentie’ van zijn piep of het om een massief stuk gaat. Zo kan een ervaren zoeker soms horen dat het om een muntje gaat, of meerdere vlak bij elkaar. Een krakerige lage toon zegt vaak op bepaalde detectoren dat het om schroot gaat. Maar soms bedriegt de schijn en graaf je op zo’n toon toch een gouden ring op. Hoe dan ook voegt ervaring zeker iets toe aan de bekwaamheid van een metaalzoeker.
Wat doet de zoekspoel
Een metaaldetector creëert een elektromagnetisch veld. Dit veld zal ongeveer zo’n 1 ½ meter diep de grond ingaan. De zoekspoel bestaat uit een signaalzendende ring en een signaalontvangende ring.
De zendende ring creëert het elektromagnetische veld waarna de ontvangende ring meet of er een verandering plaatsvindt in het veld. Als er een verandering heeft plaatsgevonden zal de detector dit laten horen door een bepaalde toon (de piep) te geven, en op de display bepaalde waardes aangeven.
Welke verandering(en) veroorzaken dan die toon en verandering in waardes
- Metalen in de bodem die we willen tegenkomen.
- Mineralen in de bodem die zorgen voor storingen in ons signaal.
- Op het zeestrand heb je bijvoorbeeld meer mineralen dan op het binnenland en zal de detector hierop reageren.
- Electro Magnetische Interferentie, oftewel ruis. EMI is er in twee vormen. Zowel ontstaan op natuurlijke/spontane wijze, of veroorzaakt door mensen.
- Continu interferentie treedt op als de bron het signaal constant uitzendt. Deze kunnen zowel hoorbaar zijn (denk daarbij aan de brom van elektrische voedingen, elektriciteitslijnen, luidsprekers of gewoonweg het FM-signaal van de radio. Maar we kunnen ook denken aan zonneactiviteit of constant werkende vonk-openingen (in het geval van booglassen).
- Puls interferentie (ofwel elektromagnetische pulsen (EMP)). Deze treden kortstondig op, bijvoorbeeld bij het bedienen van een (licht) schakelaar, bij een ontlading, schrikdraad of bij elektronische ontstekingsmechanismen zoals die in brandstofmotoren terug zijn te vinden.
Je begrijpt, alleen hierboven willen we die metalen vinden en niet de elektrische signalen in de aarde. Jammer genoeg komen we die soms wel tegen. Door een juiste instelling te kiezen op onze detector, ondervinden we van deze elektrische signalen de minste hinder.
Identificatie kunt u aflezen op het display
Door de verstoring in het elektromagnetisch veld zal de detector ons een waarschuwing geven door een toon af te geven waarna er waardes af te lezen zijn op het display. Bij de functie ‘identificatie’ gaat het om een zogenoemde geleidingswaarde. (Eng: conductivity) Een voorwerp heeft twee kenmerken die de geleidingswaarde bepalen.
- De metaalsoort
- De metaalgrootte
De geleidingswaarde vertelt u tijdens het zoeken misschien nog wel het meeste. Het vertelt u namelijk of u te maken heeft met laag- midden- en hoog geleidende metalen. Hiermee kunt u inschatten om welke metaalsoort het zou kunnen gaan.
- Laag geleidende metaalsoorten zijn ijzervoorwerpen, ook van blik en staal.
- Midden geleidende metaalsoorten zijn aluminium-, bronzen-, gouden-, loden-, nikkel- en zinken voorwerpen.
- Hoog geleidende metaalsoorten zijn koperen en zilveren voorwerpen.
De metaalgrootte bepaalt verder een rol bij de geleidingswaarde. Een groter stuk metaal geleid uiteraard meer en beter dan een kleiner stuk van hetzelfde metaal. Hierdoor zal de toon die je dan hoort op de meeste detectors een meer heldere toon geven dan bij een kleiner object. Ook zal vaak de waarde indicatie op het display nauwkeuriger op een bepaald getal uitslaan.
Discriminatie kunt u instellen en aflezen op het display
Hier wordt met ‘discriminatie’ bedoeld welke voorwerpen je NIET wilt vinden, en de detector dan ook geen signaal gaat geven. Het discrimineren van metaalsoorten betekent niets anders dan het uitschakelen, uitsluiten of negeren van metaalsoorten.
Hiernaast kun je op het display van de Garrett 400 i met de knop ‘discrim’ een aantal, of alle blokjes uitzetten op een getallenlijn die loopt tot net voorbij het getal 80.
Alle metalen die een getal zouden aangeven van ongeveer 30 a 35 zijn gediscrimineerd. Het gaat hier dan om alle metalen van ijzer.
Pas vanaf de midden geleidende metalen geeft de detector een signaal. In dit geval het getal 63. Verder kun je zien dat het display ook nog andere dingen aangeeft.
Het is een functie waar je voorzichtig mee moet omspringen daar je hierdoor eventuele vondsten misloopt die net binnen de discriminatie vallen. Het hoeft niet allemaal ‘troep’ te zijn wat in die categorie valt. Een muntje op zijn kant of een fibulaatje heeft misschien net te weinig geleidingswaarde om een hoger getal te creëren.
Motion en non-motion techniek bij uw detector
Er bestaan twee basistechnieken voor een metaaldetector. Zoals het Engelse woord motion zegt betekent dit ‘beweging’. De metaaldetectors van tegenwoordig hebben dan ook beweging nodig om goed te kunnen werken. U moet dus bewegen boven een voorwerp zodat de detector deze kan ‘lezen’. Hangt u stil boven dit object kan hij dit object niet goed zien. Vroeger waren de detectors meer van het model non-motion. Deze techniek verbruikt helaas veel meer energie en is daarom vervangen.
Wel zit de non-motion techniek verborgen in een bepaalde functie van de detector. Deze functie heet ‘pinpoint’. Door de pinpoint button ingedrukt te houden wordt de toon luider naarmate u dichter boven het voorwerp hangt. Gaat u dus voorbij het voorwerp sterft de toon weer af in hoogte. Hierdoor kunt u dus zogenoemd ‘pinpointen’ waar u precies moet graven.
Mogelijke zoekspoel technieken
De twee belangrijkste zoekspoeltechnieken zijn ‘concentrische en Double D’ techniek. De laatste wordt ook wel dubbel D, DD of Widescan techniek genoemd.
Concentrische zoekspoelen zitten gelijkvormig in elkaar. De signaalzendende ring en de signaalontvangende ring zitten dan in elkaar in een elliptische of ronde vorm. De DD zoekspoelen zijn zo gevormd dat je kunt spreken van twee keer de letter D met de ruggen tegen elkaar.
Op de lage en middenklasse detectoren zitten veelal de concentrische zoekspoelen die een mooie basisdiepte behalen van zo’n 25-30 cm. Dit is dan ook direct de wettelijke toegestane diepte voor het zoeken. Voor grote objecten gaan ze tot zo’n 1.25 meter. Op de wat duurdere detectors zitten veelal de DD zoekspoelen. Voor kleine objecten behalen deze een zoekdiepte van zo’n 35-40 cm. Voor de groter objecten gaan ze tot zo’n 1.60 cm.
De frequenties die bepalen waar u zich op richt als zoeker
Bijna alle detectors die hobbymatig worden gebruikt behoren qua frequentie tot het VLF type. Dit staat voor Very Low Frequency. Deze erg lage frequentie loopt dan ook van 3 KHz tot 20 KHz (frequentie meet je in KHz oftewel Kilohertz).
Binnen dit bereik tussen 3 en 20 KHz is het belangrijk te weten dat de lage frequenties zoals 3-5 KHz wat dieper gaan voor grote en massieve voorwerpen. Een hogere frequentie van 12 tot 19 KHz is nauwkeuriger voor kleinere voorwerpen die dieper liggen. Ook een muntje op zijn kant zal deze makkelijker herkennen.
Bent u dus als metaalzoeker meer gericht op het vinden van oorlogshelmen of zwaarden, dan kiest deze zoeker voor een detector met een lage frequentie. Ligt de focus meer op het vinden van archeologische vondsten die kleiner zijn, dan kiest een zoeker een detector met een hogere frequentie.
Gevoeligheid instellen
Een metaaldetector heeft een gevoeligheidsinstelling. Vaak staat het Engelse Sensitivity of Sens vermeldt op de display. Als de detector last heeft van EMI (Electro Magnetische Interferentie), oftewel ruis, dan kun je deze hiermee ‘wegdraaien’. U verlaagt dan de gevoeligheid van uw metaaldetector als u last heeft van bijvoorbeeld hoogspanningsmasten, schrikdraad of spoorlijnen. Denk er wel aan dat u deze weer hoger mag zetten op moment dat u verder verwijderd raakt van deze stoorelementen.
Volume instelling
Het klinkt zo banaal om je volume bij te stellen. Maar onder bepaalde omstandigheden is dit erg handig. Als er veel wind staat bijvoorbeeld en je hoort het geluid lastig(er), dan stel je het volume wat bij. Soms kun je ook hiermee gewoon de bedieningspiepjes bijstellen op moment dat je de displayknopjes bedient. Als deze volumeregeling niet aanwezig is op de metaaldetector, dan is het een optie een hoofdtelefoon te nemen met volumeregeling.
De grondbalans
De grondbalans regelt de verstoringen die optreden doordat er een teveel aan mineralen in de grond aanwezig zijn. Te denken aan zout op de zeestranden of extreme meststoffen die worden gebruikt op de akkers. Als u daar tegenaan loopt is het handig dit te kunnen negeren door ‘te grondbalansen’.
Vier vormen van instelbare grondbalans
- Volautomatisch: de metaaldetector checkt de grond periodiek zelf op mineralen.
- Semiautomatisch (pompen): u drukt zelf de grondbalansknop in en maakt met de metaaldetector een pompende beweging op en neer
naar de grond. Het gaat hier om een éénmalige handeling per zoekgrond.
- Handmatig: u stelt zelf de waarde van de grondbalans in. Meestal een vrij lage waarde voor zout, zo’n 25 a 27 op een schaal van 1 – 100
- Zoutstrand: De detector kiest zelf meteen de bijpassende lagere grondbalans voor zout.
Het semiautomatisch pompen is voor Nederlandse grond over het algemeen voldoende. Dit omdat de mineralisatie niet erg sterk schommelt op kleinere afstanden. Bij het volautomatisch wordt er een deel processorkracht verbruikt.
IJzer audio
Wat willen de meeste zoekers niet vinden? Dat is uiteraard ijzer, een laag geleidend metaal. Hoewel het gebruikelijk is om bij het discrimineren geen geluid te laten horen, bieden sommige detectors de optie voor een ander geluid. Vaak gaat het dan om een lage ijzer audio toon. Soms is deze ook volume-instelbaar. Deze optie geeft u dan de mogelijkheid om op een akker met maar weinig klein ijzervervuiling de ‘ijzer audio’ een beetje aan te zetten. Op akkers met sterk ijzer vervuilde grond zet u de ‘ijzer audio’ dan weer uit. Een zeer prettige optie om te hebben op de detector.
Diverse modi
Op de detectors van de diverse merken in een hogere prijsklasse kom je soms vastgestelde modussen tegen waar een zoeker uit kan kiezen. Bij Garrett zitten deze modussen bij de hogere prijsklasse er altijd bij. Zie het als voorgeprogrammeerde setting voor strand, akker, weiland of juwelen, munten en relics. Maar men kan toch stellen dat je het meeste leert als je zelf op zoek gaat naar de ‘perfecte’ stand van je detector.
Het zwaaien van de zoekspoel
Een goede zwaaitechniek is zeker de moeite waard. Het levert u ongeveer zo’n 50 % meer vondsten op dan u die anders zou vinden. Ideaal is een zwaaitechniek waarbij de zoekspoel parallel aan de grond, van links naar rechts wordt gezwaaid in een rustige zwaaibeweging, zo dicht mogelijk op de grond. De zoekspoel hangt idealiter dan ook niet hoger dan zo’n 2 à 3 cm boven de grond.
Tip: Om het lang te kunnen volhouden moet u proberen zo ontspannen mogelijk deze zwaaibeweging te maken vanuit de elleboog. De schouder hoort niet of nauwelijks mee te bewegen. Laat de bovenarm langs het lichaam hangen en zwaai naar links en rechts ongeveer een meter uit.
Uw totale zoekbreedte komt dan op zo’n 2 meter uit. Als u, om wat voor reden dan ook, meer beperkt bent in het volhouden van deze zwaaibeweging doordat het te pijnlijk wordt, of u te vermoeid raakt, dan zou u de aanschaf van de EZ-Swing kunnen overwegen.
Het volledige gewicht van de detector rust nu via dit ‘harnas’ op uw heup, en verdeelt zich over uw lichaam.
Zo zijn we hier aangekomen aan het einde van de uitleg over de werking van de metaaldetector met zijn onderdelen. Er zat een klein gedeelte technische kennis in die ik had beloofd weg te laten. Echt daaromheen gaan kon ook weer niet. Ik hoop dat deze uitleg een aanvulling zal zijn op uw kennis over het metaalzoeken, of een begin van uw begrip hiervan. Vindt u dat er een belangrijk onderdeel niet uitgelegd is of te weinig aandacht aan is besteed, bericht het ons en we zullen kijken wat wij kunnen toevoegen of aanvullen.
De Detectorshop wenst u in ieder geval ontzettend veel zoekgeluk toe. We horen graag over uw successen op het veld, het akkertje of het strand. Tot ziens op één van de detectorbeurzen of in onze shop.